Kernelement 5

Ga mee in het spel van de kinderen, stap in de doen-alsof-wereld

Waarom doen-alsof-spel?
In doen-alsof-spel gaan kinderen op in hun verbeelding. Hoewel ze weten dat ze spelen, ervaren ze de doen-alsof-wereld op een bepaalde manier als ‘echt’, als ‘natuurlijk’. Dat is bepalend voor hun betrokkenheid. Accepteer daarom de ideeën en oplossingen die de kinderen in hun spel verwerken, ook als die in de grote-mensen-wereld niet zo voor de hand liggend zijn.
Meegaan in de doen-alsof-wereld van de kinderen, gaat het best vanuit de spelbegeleidingsrol van ‘speelmaatje’. Je speelt mee als insider en bent geen ‘oog van buitenaf’ (dus ook even geen pedagogisch medewerker, leerkracht of opvoeder). In de rol van speelmaatje kom je het dichtst bij het plezier van binnenuit het spel. Als je mee wilt gaan in het spel, is het belangrijk om de doen-alsof-wereld in stand te houden of zelfs te versterken. Dat doe je door eerst goed te observeren wat de kinderen spelen (zie kernelement 4), en je vervolgens te verbinden met de kinderen door in hun doen-alsof -wereld te stappen. Je gaat op in het spelverhaal.
 

Hoe kun je dat doen?

Ga mee in het spel van de kinderen, stap in de doen-alsof-wereld 

Hoe kun je dat doen?

  • Als je met kinderen meespeelt in doen-alsof-spel, neem je een rol aan die aansluit op het spel en die rol houd je vast. Je handelt en praat op een manier die past bij je rol.
  • Het spelverhaal en de rollen die gespeeld worden, horen bij elkaar.
  • Als speelmaatje zul je, net als de kinderen zelf, soms meer volgend en soms meer leidend zijn.
  • Als je net bent ingestapt, ga je vooral mee in de initiatieven van de kinderen. Je volgt wat er gebeurt. Vanuit je rol reageer je wel op de andere spelers, maar zonder de boventoon te voeren. Jouw handelen en taal geven verdieping aan de situatie. Je brengt details aan in het handelen of gebruikt rolgebonden taal die kinderen nog niet zelf gebruiken. Dat gaat heel natuurlijk, vanuit de rol die je speelt.
  • Het kan heel goed werken om dezelfde rol te spelen als een kind, zeker bij jonge kinderen, bijvoorbeeld samen klant of samen verkoper zijn. Je kunt dan gemakkelijk het initiatief bij het kind laten en af en toe een aanvulling doen.
  • Als kinderen behoefte hebben aan meer variatie of uitdaging, geef je een nieuwe impuls aan het verhaal en ben je even wat meer leidend. Soms doe je dat kort, soms wat langer. Je neemt dan weliswaar het voortouw, maar zorgt ervoor dat je nooit dominant wordt: je blijft in contact met de kinderen, houdt goed in de gaten of iedereen in hetzelfde verhaal blijft en of jouw tempo niet te hoog ligt. Je daagt uit, maar geeft kinderen de ruimte om wel of niet op jouw initiatief in te gaan. Er blijft sprake van wederzijdsheid in het spel.
  • Wanneer je moet stoppen met meespelen, bedenk dan een eenvoudige reden waarom jouw personage vertrekt. Bijvoorbeeld: juf Joyce komt de papiermakerij binnen en vraagt of er papier is. Ze is schrijfster en heeft papier nodig voor haar nieuwe boek. Ze kan niet lang blijven om te helpen, ze moet namelijk naar een nieuwe afspraak. Kinderen kunnen dan makkelijker verder spelen.
  • Versterk de doen-alsof-wereld door je taalgebruik. Dat zorgt voor hogere betrokkenheid van kinderen en betere verbinding tussen kinderen.
  • Spreek in ‘ik’ en ‘wij’. “Mag ik een beetje suiker?”, “We gaan op vakantie.” (en niet: “Jullie gaan zeker op vakantie?”)
  • Spreek kinderen aan in hun rol: “Waar gaan we naar toe, chauffeur?”, “Straks branden de taartjes aan, papa”, “Kan ik uw collega even spreken?”
  • Gebruik rolgebonden taal, dus taal die echt past bij jouw rol in de doen-alsof-wereld.
     

Natuurlijk niet te dramatisch

  • Let op dat je niet alle aandacht naar je toe trekt als je het spel instapt door heel groot en opvallend te spelen. Met een luide of gekke stem, met overheersend gedrag, met een grootse entree “Zo, hier ben ik dan eindelijk!”. Kinderen vinden het vaak wel even grappig of fascinerend, maar stoppen dan meestal zelf met initiatief nemen en laten hun eigen verhaal los.
  • Probeer op een natuurlijke manier vorm te geven aan je rol. Maak er geen drama van en houd je ook geregeld even op de achtergrond.

Blijf in je rol

  • Probeer niet het spel van buitenaf te becommentariëren door bijvoorbeeld expliciete spelaanwijzingen of verkapte regieaanwijzingen te geven "Ga de taart maar verdelen," of "Wat moeten we nog meer doen voor we op reis kunnen?"
  • Blijf in je rol. Zoek naar natuurlijke formuleringen die kloppen bij je rol: "Oeh, wat ziet die taart er lekker uit. Zullen we hem opeten?" Of: "Mag ik misschien een stukje taart?"
     

Geen instructietaal of controlevragen

Probeer instructietaal en controlevragen te vermijden. Dat is de taal die je als juf/meester gebruikt op weg naar ‘het goede antwoord’, zoals: "Dat is een aardbei’, of “Hoe heet dat?" Ook als je ‘als juf’ deel bent van het spelverhaal, vermijd je deze taal.

Bij doen-alsof-spel is het belangrijk om vooral kindvolgend mee te spelen, en niet aanbodgestuurd.