• Wees alert op problemen die een kind zelf signaleert: ga erop in vanuit je rol. Voorbeeld: Juf Nienke speelt met Haifa en Denise in de huishoek, ze eten een ijsje Haifa zegt: “Hij gaat, gaat hij gaat smelten!” Juf Nienke: “Oh neeeee, ja ik zie het!” Ze gebaart tegelijkertijd dat het ijs over haar handen loopt. Haifa: “Nou moet je, moet je zo/snel. ” Ze doet voor hoe juf Nienke haar handen moet aflikken. Nienke: “Heel snel. Oh, mijn hand wordt vies. En plakkerig. Oeoeoe!”
• Wees niet te (snel) behulpzaam. Denk niet voor de kinderen. Laat hen zelf denken en wees nieuwsgierig naar hoe kinderen problemen oplossen.
• Breng vanuit jouw rol een probleem in dat past in het gezamenlijke verhaal, zoals Nienke in het voorbeeld hierboven het probleem inbrengt van haar plakkerige handen.
• Accepteer oplossingen en ideeën van de kinderen, ook al vind je het zelf geen logische oplossing. Laat de kinderen zelf ervaren of en hoe hun oplossing werkt. Voorbeeld: Juf Nienke krijgt plakkerige handen van het smeltende ijsje. Haifa gaat de tandarts bellen om dat op te lossen en Nienke gaat daarin mee.
• Kinderen die nog geen taal gebruiken en vooral aan het handelen zijn, kun je tóch uitdagen door een probleem op te pakken dat zich bij dat handelen voordoet. In het voorbeeld vindt juf Nienke haar plakkerige handen vies. Ze nodigt de kinderen uit om mee te denken over een oplossing. Denise reageert non-verbaal met een oplossing: ze pakt een afwasborstel en borstelt daarmee de plakkerige handen van Nienke schoon. Nienke reageert, ze kijkt blij en zegt: “Hé dit is fijn, wat heb je nou gedaan?’ Denise pakt de afwasborstel weer en houdt deze omhoog: “Die” zegt ze erbij. Het juiste woord weet ze nog niet, maar met een borstelbeweging laat ze zien dat ze heel goed weet wat je met een afwasborstel kan doen. Nienke voegt taal toe: “Daar kan je mee borstelen.“ Denise begint de handen van Nienke weer schoon te boenen en Nienke verwoordt haar handeling: “En zo heeft ze mijn handen schoon geborsteld.”
• Als kinderen vooral non-verbaal reageren, is het goed om die reacties voor hen te verwoorden. Valkuil: als je te snel alles wat een kind doet ‘ondertitelt’, ontneem je het kind de motivatie om zelf te praten.
• Breng pas een nieuw probleem in als de kinderen het voorgaande hebben afgerond, als hun eigen subdoel in het spel bereikt is. Pas als de handen van Nienke schoon zijn, is er ruimte voor een volgend probleem.
• Stel je wel of niet waarom-vragen? Binnen de doen-alsof-wereld werkt een waarom-vraag soms goed om denktaal uit te lokken, maar alléén wanneer je vanuit je rol niet begrijpt wat er gebeurt. Wees voorzichtig met waarom-vragen: kinderen kunnen het gevoel krijgen dat ze zich moeten verdedigen voor wat ze zeggen of doen, waardoor ze uit het spel raken. Je kunt in plaats van de waarom-vraag non-verbale middelen inzetten zoals nadenkend of verbaasd kijken. Kinderen kunnen dan uit zichzelf toelichting geven.
Aandachtspunt
Blijf een probleem niet eindeloos uitmelken. Kinderen verliezen dan hun belangstelling of geven op.
Bronnen
Damhuis, R. & E. van der Zalm (2014). Maak een probleem. Zone- Jaargang 13, nr. 4, 6-8.