Kernelement 6

Vanuit je spel: Betrek kinderen op elkaar

Bij Taal- in-Spel ben je erop gericht dat kinderen niet alleen met jou als professional maar vooral ook met elkaar in gesprek zijn. We kennen allemaal de klassieke één-op-ééntjes: de situatie waarin een kind iets tegen je zegt en jij antwoordt, en vervolgens iets vraagt aan een ander kind, waarop dat kind antwoordt. De communicatie verloopt via heel korte en telkens individuele dialoogjes. Professionals kunnen het gesprek tussen kinderen op die manier sterk belemmeren. Er is dan immers geen ruimte voor de kinderen om actief mee te doen, mee te denken en mee te praten met een ander kind.

Maar kinderen hebben juist wel belangstelling voor andere kinderen. Ze gaan tussen hun tweede en zesde jaar van naast elkaar spelen naar ook steeds meer met elkaar spelen. Niet alle kinderen leggen even gemakkelijk contact. Ze moeten zich veilig en vertrouwd voelen. In het ontwikkelen van relaties met anderen vervult spel een heel belangrijke rol: spel stelt kinderen in staat interacties te oefenen.

Hoe kun je als professional kinderen op elkaar betrekken?

- Speel vragen en opmerkingen van kinderen door aan andere kinderen. 
Geef niet altijd zelf het antwoord op een vraag van een kind. Leg de vraag aan andere kinderen voor. Je kunt daarbij ook non-verbaal aangeven dat je van hen een reactie verwacht, meestal door hen vragend aan te kijken en zelf stil te zijn.
“Hoor je dat?“
"Dus nu weten we niet hoe we naar huis toe moeten?" (+ rondkijken naar andere kinderen)
“Kunnen we het aan de piloot vragen?”

- Betrek kinderen die toekijken bij het spel. 
Soms kijken kinderen toe bij het spel van andere kinderen. Je kunt ze betrekken bij het spel door te vertellen wat er gebeurt. Een kind kan zich dan uitgenodigd voelen om mee te doen. Je zegt dan bijvoorbeeld tegen een kind dat toekijkt of net bij de hoek arriveert:
“We proberen de taart in de oven te zetten.”
“Janneke zegt dat ze met de bus wil.”

- Je kunt het samenspelen heel letterlijk benoemen
Dat kan bijvoorbeeld door te zeggen: “Misschien kunnen jullie het samen doen”?

- Je kunt de rollen en handelingen die samenspelen noodzakelijk maken benoemen. 
Je zegt dan zoiets als: “Hé mama, hebben we al afgerekend bij de winkelmeneer?“ Zo blijf je in je rol als kind dat met moeder boodschappen doet, en breng je de kinderen tegelijk op het idee van een handeling die zij SAMEN zouden moeten uitvoeren, als klant en winkelmedewerker.

- Je kunt een vraag richten tot alle kinderen
Voorbeelden van vragen die gericht zijn tot de hele groep en die kinderen op elkaar betrekken, zijn: 
“Hoe gaan we dat nu oplossen?”
“Wat nu?”

Aandachtspunt

Al deze acties voer je uit in je rol binnen het spel (zie ook kernelement 5: ga mee in het spel). Je bent een gewone deelnemer aan het gesprek en het spel, die af en toe iets toevoegt, of die de kinderen uitdaagt om verder te denken.