Kernelement 9

Verrijken met je taal:
Benut kansen in het doen-alsof-spel om kinderen tot (complexe) denktaal uit te dagen

Al pratend leren kinderen de wereld beter kennen. Ze gaan nadenken over wat ze zien, doen en ervaren. Denken doe je in je hoofd, dat is niet zichtbaar voor anderen. We willen graag dat kinderen in doen-alsof-spel leren actief te mee te praten, actief mee te denken en actief mee te doen. Als je samen met een ander denkt, is taal daar een handig middel bij. Met behulp van taal kun je de ander laten weten wat je denkt. Door je ideeën te verwoorden, maak je ze tegelijkertijd concreter en helderder: taal maakt je ideeën scherper. Zo gaan taal en denken hand in hand (Mercer & Littleton, 2007).
Kinderen leren dat verwoorden van hun ideeën het best in betekenisvolle contexten, dus in uitwisseling met elkaar en met jou als professional. Doen-alsof-spel is daarvoor heel geschikt: het is een logische context voor gesprekken die kinderen uitdagen om te vergelijken, redeneren, concluderen, etc. en dus om al spelend zich ook de taal eigen te maken die je voor zulke denkprocessen nodig hebt: complexe denktaal.

Er zijn eenvoudige en meer complexe taaldenkfuncties

Je kunt taal gebruiken om dingen te benoemen en te beschrijven. We noemen dat eenvoudige taaldenkfuncties:

- Voorwerpen of handelingen benoemen: 
Nienke vraagt aan de tandarts: “Wat bent u aan het doen?” 
Haifa: “Hij zit die hand aan het opendoen.” 
Nienke begrijpt dat Haifa bedoelt: “De tandarts is je mond aan het opendoen, met haar handen.”

- Kenmerken beschrijven: 
Nienke vraagt: “Een prikje, doet dat zeer?” Haifa: "Nee, doet echt niet geen zeer!”

Je kunt taal ook gebruiken om je denkstappen onder woorden te brengen, dan heb je complexe taaldenkfuncties. Op die manier kun je bijvoorbeeld een volgorde in de tijd aangeven (eerst … en toen ….), te vergelijken (groter dan….), een doel-middel-relatie uitdrukken of een oorzaak-gevolg-relatie. In het tandartsfilmpje zijn ook daarvan voorbeelden te zien:
- Doel-middelrelatie: Nienke vraagt: “Een prikje, waarvoor?” Haifa beantwoordt deze complexe vraag, met: “Uhm, als je beter bent.” (Wat ongeveer betekent: “Omdat een prikje zorgt dat je weer beter wordt.”)
- Redeneren: Haifa zegt tegen Nienke dat ze moet gaan liggen. Nienke vraagt dan "Waarom?" Haifa: "Daarom, ik moet ook als mijn tand eruit had”. Haifa bedoelt hier: "Daarom. Want dat moest ik ook toen mijn tand eruit moest." 
Hier zie je dat peuters en kleuters die nog niet zo heel taalvaardig zijn, toch al complexe relaties uitdrukken, ook al gebruiken ze nog niet alle bijbehorende signaalwoorden zoals ‘omdat’ of ‘want’ etc.

Ook met alleen non-verbale taal, via aanwijzen en gebaren, of door losse woorden na elkaar te zeggen drukken jonge kinderen vaak al complexe relaties uit: die klein, die groot (vergelijken: wijzend op een kleine en een grote auto). Signaalwoorden voor het uitdrukken van (complexe) taaldenkfuncties, zoals want, omdat, dus leren ze gaandeweg. En als professional geef je die op een natuurlijke manier mee in je feedback: Ja natuurlijk, want die is echt groter! Je stimuleert spel- en taalontwikkeling het krachtigst, wanneer je ook heel jonge kinderen al uitdaagt tot complexe denktaal.
De ontwikkeling van denktaal verloopt niet via een opbouw van de taaldenkfuncties. Er is geen volgorde waarin de verschillende manieren voor het uitdrukken van logische relaties verworven worden. Kinderen leren al spelend en pratend de taalvormen te gebruiken die passen bij hun grotere kennis van de wereld. Ook de inhouden waarover kinderen spelen, denken en praten, worden als het goed is steeds wat complexer. En dan hoor je tijdens het bouwen van de beste glijbaan voor autootjes opeens een kind zeggen: "Als je hem schuiner houdt, gaat de auto er sneller vanaf!"
 

Hoe kun je complexe denktaal uitlokken?

  • Daag kinderen uit om te doen, te denken en te praten. Als je de kinderen wilt uitdagen, is het goed om je als leerkracht bewust te zijn van de verschillende cognitieve taalfuncties (taaldenkfuncties). Dat helpt je om zowel hun taalvaardigheid als hun spel naar een hoger niveau te tillen. 
  • Pak de denktaal van de kinderen op: speel hun ideeën door naar de andere kinderen of lok uitbreiding uit. Vraag door naar details of redenen. 
  • Daag uit tot denktaal. Dat kan ook non-verbaal: laat bijvoorbeeld je verbazing zien. Of gebruik een prikkelende bewering die juist tegen de verwachting van een kind ingaat (zie ook de interactiestrategieën bij kernelement 5: ruimte scheppen). Je zegt dan bijvoorbeeld iets dat niet waar kan zijn, je doet iets ‘wat niet hoort', of je trekt de bewering van het kind in twijfel. Het kind móet dan eigenlijk wel een reactie geven, protesteren. Het is een hele open – en vaak grappige – vorm van uitdaging.
  • Gebruik ook zelf denktaal!

Speltaal
Let er wel op dat ook denktaal, steeds speltaal blijft en maak er geen lesjes van. Anders gezegd: stel geen ‘controlevragen’ waarop je zelf het antwoord al weet, maar wees vooral nieuwsgierig en laat je verrassen: “Wat doet u nu, tandarts”? “Waarom”?

Aansluiten
Blijf nog steeds aansluiten op het spel en de ideeën van de kinderen.
En zorg dat je niet al teveel afdwaalt van het spel, of dat je de voortgang te sterk vertraagt.

Bronnen
Damhuis, R., De Blauw, A. & Brandenbarg, N. (2004). CombiList, een instrument voor taalontwikkeling via interactie. Praktische vaardigheden voor leidsters en leerkrachten. Nijmegen: Expertisecentrum Nederlands.

Mercer, N. & Littleton, K. (2007). Dialogue and the development of children’s thinking. A sociocultural approach. London: Routledge.